Vandaag is het donderdag 22 februari. Ria vertelt over de roeping van Jesaja als profeet. Het moment dat Jeremia wordt geroepen lijkt wat op Jesaja’s roeping. Bij beiden wordt hun mond aangeraakt. Dat betekent hoop voor de mensen, voor deze wereld. Je leest hierover in Jesaja 6.
‘God en ik, wij passen niet bij elkaar. Want God is heilig, en ik niet’. Als God op zijn hoogverheven troon aan Jesaja verschijnt, is dát het allesoverheersende besef. Alleen al de zomen van Gods mantel vullen de tempel. Hemelse wezens omringen Hem en verkondigen voortdurend zijn heiligheid en majesteit. En Jesaja roept het uit: “Wee mij, ik ben verloren.” Want ik ben zondig en mijn volk is zondig. Hij noemt vooral zijn onreine lippen. Alsof hij al vermoedt dat God hem zal vragen om namens Hem te spreken. Maar hij voelt zich op geen enkele manier in staat om God te vertegenwoordigen in deze wereld. Dat ligt aan hemzelf: hij is zondig, maar ook de mensen om hem heen zijn zondig. Deze wereld staat niet open voor God.
Een van de hemelse wezens pakt met een tang een gloeiende kool van het altaar. Het kooltje is zo heet dat zelfs een seraf het niet met blote handen aanraakt. Hij houdt de kool tegen Jesaja’s lippen. Daar waar de kool Jesaja’s lippen raakt, raken Gods wereld en de wereld van de mensen elkaar. Je zou denken dat dat pijn doet, maar daar zegt Jesaja niets over. Misschien omdat het een visioen is. In een droom voel je ook geen pijn. We horen wel over het resultaat. De seraf zegt: “Je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan.”
Dat zijn nieuwtestamentische bewoordingen. Hebreeën 10 zegt dat de offers van het Oude Testament zonden nooit kunnen wegnemen of tenietdoen. In het Oude Testament worden zonden hooguit besprenkeld en bedekt met het bloed van offers. Zonden tenietdoen, dat kan alleen Jezus Christus, het lam van God dat de zonden der wereld wegneemt. Misschien is dat ook een reden waarom Jesaja’s lippen niet verschroeien of verbranden. Eens zal Jezus de pijn dragen.
Dan stelt God een vraag: “Wie kan namens Mij spreken?” “Stuur mij” zegt Jesaja. Wat een ongelofelijke reactie. Wie zou Gods boodschap durven brengen in een wereld waarin Gods werkelijkheid en onze werkelijkheid zover uit elkaar liggen? Jesaja stelt zich beschikbaar, juist nu hij in aanraking is geweest met Gods heiligheid.
“Stuur mij”, zegt Jesaja. God waarschuwt: “Ze zullen niet naar Mij terugkeren en geen herstel vinden” maar Jesaja is merkwaardig vasthoudend. “Hoe lang zullen ze niet luisteren?” vraagt hij. Het antwoord lijkt ontmoedigend: Héél lang. Dit land zal verlaten worden, zegt God. Er zal bijna niets van overblijven. Zoals een grote boom wordt omgehakt om er een vuur van te maken. Alleen een boomstronk blijft over. Maar daaruit zal een heilige telg groeien.
In Jesaja 11 horen we meer over deze telg. “De geest van de HEER zal op hem rusten.” In Hem worden de contouren van Jezus Christus zichtbaar. Jesaja mag nu al over Hem profeteren. Ook al duurt het nog eeuwen voordat Hij komt, Hij is de hoop voor deze wereld, in wie hemel en aarde elkaar raken.
Den vandaag eens na over de volgende vraag: Hoe geeft Jezus jou hoop voor deze wereld?