Het is zondag 19 maart. Vandaag lezen we opnieuw over een bijzondere ontmoeting met Jezus. De evangelist Johannes vertelt ons erover in Johannes 9.
1 In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. 2 Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ 3 ‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. 4 Zolang het dag is, moeten we het werk doen van Hem die Mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. 5 Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld.’ 6 Na deze woorden spuwde Hij op de grond. Met het speeksel maakte Hij wat modder, Hij streek die op de ogen van de blinde 7 en zei tegen hem: ‘Ga u wassen in het badhuis van Siloam.’ De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien.
In het vervolg zien we dat er verdeeldheid ontstaat. Allereerst tussen zijn buren en mensen die hem kenden. Is dat die blinde man? Nee, hij lijkt er alleen op. De man legt uit wat er is gebeurd en uiteindelijk wordt hij meegenomen naar de farizeeën. De verdeeldheid gaat niet zozeer over de man, als wel over Jezus, want wel lezen in Johannes 9:
14 De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat.
Sommige farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want Hij houdt zich niet aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke tekenen kunnen verrichten?’ Er ontstond verdeeldheid.
De blinde man wordt vervolgens stevig aan de tand gevoeld. En ook zijn ouders worden onderworpen aan een kruisverhoor. De farizeeën willen niet geloven dat de man blind was. De man wordt onderworpen aan een tweede verhoor. We lezen verder vanaf vers 24:
Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ 25 ‘Of Hij een zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ 26 Ze drongen aan: ‘Wat heeft Hij met je gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?’ 27 ‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van Hem worden?’ 28 Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van Hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. 29 Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar Hij vandaan komt.’ 30 De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Hij vandaan komt, terwijl Hij mijn ogen geopend heeft. 31 We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. 32 Dat iemand de ogen opent van een man die blind geboren is – dat is nog nooit vertoond! 33 Als die man niet van God kwam, zou Hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ 34 Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg.
35 Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ 36 ‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in Hem geloven,’ zei hij. 37 ‘U kijkt naar Hem en u spreekt met Hem,’ zei Jezus. 38 Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij wierp zich voor Jezus neer.
Tot zover Johannes 9.
Dit hoofdstuk geeft de breedst uitgewerkte beschrijving van een ontmoeting met Jezus in de evangeliën. De evangelist Johannes is niet iemand die aandacht besteed aan allerlei ditjes en datjes. Hij gaat van meet af aan de diepte in! Dus dat hij zó lang stilstaat bij de blindgeboren man is veelzeggend.
Johannes wil ons van alles laten zien! Zodat net als bij de blinde man, ook onze ogen opengaan en we ons voor Jezus neerwerpen, omdat we hebben gezien en geloven dat dat Hij de Zoon van God is.
We wensen je een gezegende zondag.
Podcast: Play in new window | Download